Vroeger was het een goed gebruik dat onze oma’s met de ‘r’ in de maand de fles met levertraan tevoorschijn haalden en iedereen in het gezin regelmatig een lepel van dit (smerig smakende) goedje moest innemen.
De vitamine D in de levertraan hielp om gezond de winter door te komen.
Gelukkig hoeven we tegenwoordig geen levertraan meer in te nemen, maar vitamine D aanvullen is in ons land nog steeds geen overbodige luxe. Je weerstand, schildklier, darmen, spieren, humeur (en meer) kunnen het goed gebruiken. Sterker nog, wij (lees onze organen en weefsels) hebben het heel hard nodig.
Als onze huid geen vitamine D meer aanmaakt door het zonlicht (ruwweg als de ‘r’ in de maand zit) daalt ons vitamine D-gehalte, met vervelende gevolgen: sneller verkouden of ziek, sneller moe tot zeer moe, nergens zin in tot zelfs somber zijn mogelijke gevolgen.
Voor iedereen is het belangrijk om het vitamine D-gehalte op peil te houden, maar als je al moe bent, allerlei klachten hebt en niet zo vrolijk bent door een trage schildklier, nog extra…
Dus laat bij twijfel je vitamine D-gehalte meten via een verwijzing bij je huisarts of bestel zelf een vingerpriktest.
En zorg dat je je niet laat afschepen door je huisarts met de mededeling dat je waarde goed is, maar vraag wat de waarde is. Het NHG (Nederlands Huisartsen Genootschap) vindt namelijk een waarde van 30nmol/L voor iedereen onder de 70 jaar voldoende, terwijl de Europese richtlijnen zijn dat 50nmol/L de ondergrens is en de streefwaarde 75nmol/L…
Orthomoleculair gezien liggen de waarden nog wat hoger dan de Europese richtlijn en een stuk hoger dan die van het NHG. Hier wordt gezegd: ’80 is prachtig, 100 is machtig’.
Dat is nogal een verschil. Dus vandaar: vraag wat je waarde is, en vul aan, zowel als je een tekort hebt (hogere dosering), als wanneer je waarde nu goed is. Want zoals gezegd, vanaf nu gaat die zakken, met alle mogelijke vervelende gevolgen van dien.